Wanneer je stept zonder van been te wisselen, zul je merken dat je standbeen na enkele minuten verzuurt. Wanneer je langere tochten wilt maken, moet je daarom regelmatig van been wisselen. Als de voetplank zo breed zou zijn dat er twee voeten naast elkaar op zouden passen, zou wisselen natuurlijk geen probleem zijn. Over het algemeen past er echter slechts één voet tegelijkertijd op de voetplank. De voetplank is zo smal, omdat een brede voetplank ten koste zou gaan van de steptechniek. Dat leggen we later uit.
Als je niet van been kunt wisselen, kom je niet ver op je step. De voetwissel is dan ook een van de eerste steptechnieken die je onder de knie moet zien te krijgen. We bespreken hier twee wisselmanieren. In het begin kun je je beperken tot de meest eenvoudige wisseltechniek: het schuivend wisselen. Deze eenvoudige techniek is zeer effectief en wordt ook door ervaren wedstrijdsteppers toegepast. Daarnaast bespreken we het springend wisselen.
Gewoonlijk moet je na elke 5 à 10 slagen van been wisselen. Er zijn echter ook steppers die pas na bijvoorbeeld 20 slagen van been wisselen. Hoe dan ook, probeer wel om aan beide zijden ongeveer evenveel slagen te maken, zodat je je lichaam symmetrisch belast.
Schuivend wisselen
Draai op de hak van je standvoet de voorvoet naar opzij. Op de vrijgekomen plek zet je de voorvoet van je zwaaibeen neer. Haal vervolgens het standbeen van de plank af, zodat er ruimte ontstaat om het nieuwe standbeen goed op de plank te draaien. Schuif het nieuwe standbeen in de juiste positie en step verder.
Oefening
Oefen het schuivend wisselen op een rustig stuk weg. Blijf dit goed oefenen tot je het gevoel hebt dat je zonder erbij na te denken, en zonder dat je naar je voeten hoeft te kijken, vlot beide kanten op kunt wisselen.
Springend wisselen
Je kunt ook springend wisselen. Je springt dan met je standbeen van de voetplank af en je landt met je andere voet op de plank. De sprongwissel wordt vooral gedaan wanneer je snel wilt wisselen, bijvoorbeeld tijdens een sprintwedstrijd of een klimmetje. Het grote voordeel van de sprongwissel is dat je op deze manier sneller wisselt. Er kleven echter ook nadelen aan: een sprongwissel kost meer energie dan de schuifwissel en is ook gevaarlijker, omdat je het risico loopt dat je misspringt.
Oefening
Oefen het springend wisselen pas wanneer je het schuivend wisselen helemaal onder de knie hebt. Kijk in het begin goed naar beneden om te controleren of je goed op de plank landt. Probeer daarna voorzichtig of de wissel ook lukt terwijl je naar voren blijft kijken. Als je op deze manier de voetplank blindelings weet te vinden, kun je proberen of je je wisseltempo kunt opvoeren. Het heeft voordelen wanneer je springend kunt wisselen. Maar er zijn ook veel steppers die dit nooit doen. Als je het niet durft, hoef je je daar dus niet al te druk over te maken.
Een bocht nemen
In bochten hangt je step automatisch een beetje schuin naar binnen. Daarom kun je in een bocht het beste met je binnenste been steppen, omdat deze het dichtst bij de grond is waardoor de stepbeweging het minste energie kost. Bovendien, wanneer je per ongeluk eens wegglijdt in een bocht, kun je een valpartij het makkelijkst voorkomen wanneer je met je binnenbeen stept. Dus, als je naar links gaat, step je met je linkerbeen, en als je naar rechts gaat, step je met je rechterbeen. Wanneer je een bocht nadert, zorg dan dat je op tijd naar het juiste been wisselt.
Oefening
Probeer een aantal keren achter elkaar de vorm van een acht te steppen. Daarbij moet je in het midden van de achtjes steeds van been wisselen. Probeer daarbij beide wisselmanieren uit. Let erop dat je op de rondjes van de acht met het juiste been stept.