Ik hoef niet zo snel!
Sommige toersteppers hebben het idee dat zij niet op de hier beschreven steptechniek hoeven te letten, omdat ze toch geen wedstrijden rijden en dik tevreden zijn over de manier waarop ze nu genieten van de stepsport. Toch is het zo dat ook de minder ambitieuze toerstepper veel baat kan hebben bij het toepassen van de juiste steptechniek. Want als je efficiënter stept, word je minder snel moe, kun je vlotter meekomen als je in een groepje meestept, en kun je genieten van langere tochten.
In de basis zijn er qua steptechniek geen grote verschillen tussen steppen met een snelheid van 15 km/u en steppen met een snelheid van 25 km/u. Wel is het zo dat je voor het behalen van hogere snelheden krachtiger moet afzetten en je knie hoger moet opgooien. Als je wat rustiger wilt steppen, zet je dus wat minder krachtig af en doe je je knie minder ver omhoog. Maar ook op lage snelheden doe je er goed aan om te letten op de punten die in de vorige oefening zijn opgesomd. Als je je op die punten concentreert, step je efficiënter en zul je ook met meer plezier toeren.
Ik wil juist supersnel!
Op het plaatje hieronder zie je hoe een wedstrijdstepper op de voorvoet van zijn standbeen staat om extra kniehoogte te winnen, zodat hij straks tijdens de neerwaartse klap extra kan versnellen en daardoor nóg krachtiger kan afzetten.
Een stepper die een zeer hoge snelheid wil halen, zal daarnaast ook zijn afzetfrequentie willen opvoeren. Dat kan door de pendelzwaai los te laten en het zwaaibeen actief en versneld naar voren te halen. Op deze manier kunnen de afzetmomenten elkaar sneller opvolgen.
Bij stepwedstrijden zul je zien dat de meeste steppers alleen in bijzondere gevallen op de tenen van hun standbeen staan en hun zwaaibeen actief bijhalen. Vaak zie je dat alleen bij sprintwedstrijden. Bij langere wedstrijden zie je dat bijvoorbeeld tijdens de start, de eindsprint en bij demarrages en het dichtrijden van gaten. Daarnaast kunnen wedstrijdsteppers natuurlijk variëren in de hoogte waarmee ze hun zwaaibeen opgooien en in de mate waarmee zij het zwaaibeen actief bijhalen. Ze passen hun steptechniek aan de wedstrijdomstandigheden aan.
Toch houden wedstrijdsteppers over het algemeen ook tijdens wedstrijden het liefst zo lang mogelijk vast aan de hiervoor beschreven pendeltechniek, waarbij ze niet op hun tenen gaan staan en het zwaaibeen niet actief bijhalen. Wedstrijdsteppers gaan namelijk graag zuinig om met hun energie.